Gele morgenster (Tragopogon pratensis L.)

Relevante planteninfo

2-jarige plant uit de familie van de Composieten,  Asteraceae

Voorkomen: groeit graag op matig voedselrijke gronden, zowel op zand, leem- en kleigronden, weiden, bermen en langs spoorwegen.

Wil wel graag in het zonnetje staan en opent zich zoals de naam het zegt in de morgen.

Botanie: heeft een penwortel die nogal wat inuline bevat.

De bladeren zijn lijnvormig met een lichte middenstreep, de stengel bevat wit melksap en is rond en niet of nauwelijks verdikt onder het bloemhoofdje zoals bij de bleke morgenster.

De bloemhoofdjes bestaan alleen uit lintbloemen. De helmknoppen zijn bruin/geel.

Heeft 8-10 scherpe geknikte omwindselblaadjes.   

Inhoudsstoffen: o.a. aminozuren, mannitol, alfa- en beta-lactucerol, coniferine (geeft bij omzetting een vanille-achtige smaak) en inuline (wortel).

Familie: Asteraceae (composieten)

Eetbaarheid

Alles is eetbaar.

De wortel kan zowel rauw als gekookt worden gegeten. Deze heeft een zoetige smaak door de aanwezige inuline. Rauw: jong fijngesneden bladeren in salades vermengd en de oudere kunnen gekookt worden  zoals schorseneren.

De jonge bladeren (in de lente voor de bloei) en scheuten kunnen ook rauw en of gekookt in salades mee verwerkt worden of in soep gebruikt worden.

Als asperge: de stengel met bloemknop gekookt. 

Volksgeneeskunde

Vroeger gekweekt als groente maar in onbruik geraakt. 

Gebruik in huidige planten-geneeskunde

Inwendig: Het werkzame deel is voornamelijk de wortel. Het sap van jonge planten is goed om de maag te ontlasten zonder nevenwerkingen.

Heeft een stimulerende werking op de eetlust en de spijsvertering.  Ook een verzachtend werking bij brandend maagzuur. Hiervoor kan van de wortel een decoct gemaakt worden.

Door zijn hoog gehalte aan inuline in de wortel is dit een goed kruid voor diabetici. Het bevat meer fructose-eenheden dan glucose (waardoor een gunstiger effect op de bloedsuikerspiegel) en doordat inuline als het niet te lang ligt een koolhydaat is dat pas in de dikke darm opgenomen wordt).

De wortel is samentrekkend, depuratief (= ontgiftend of bloedzuiverend) waardoor ook diuretisch (= urinedrijvend), expectorerend (= bevorderen, oplossen van slijmen) en is goed voor lever en galblaas.

Kan in siroopvorm helpen bij hardnekkige hoest en bronchitis.

Uitwendig kan een aftreksel van de lintbloemetjes gebruikt worden om sproetjes te verlichten. Je kan van het kruid een infuus maken te gebruiken als  een reinigende lotion voor een drogere huid.

Geen gekende gevaren voor dit kruid - maar zoals bij alle kruiden geldt hier ook - alles met mate.           

Previous
Previous

Gele waterkers (Rorippa amphibia (L.) Besser)

Next
Next

Gele lis (Iris pseudacorus L.)